Zondagskind (deel 2)

Ezéchiel ging af en toe naar school. Meestal hing hij ergens buiten, daar leerde hij meer.
Lezen en schrijven kon hij heel goed. Ondanks zijn lichamelijke misvorming was zijn geest gezond.
Hij hoeft maar even te kijken en slaat dan alles op in zijn hoofd.
Als Ezéchiel elke dag op school zou zijn zou hij zich vervelen. Buiten kan hij veel meer leren.

Hij had één voordeel, de geest van zijn overleden broer zit in zijn hoofd.
Zoals zijn vader zegt: ‘je hebt de geest van je broer overgenomen’.
Ezéchiel heeft zijn broer nooit gezien maar hij weet dat hij er altijd is.

Zondag
Vandaag is er geen school en Ezéchiel gaat net als zijn vader niet naar de kerk. Hij noemt het ‘hel en verdoemenis’.
Als vader naar het café gaat, gaat Ezéchiel meestal na de kerkdienst naar de kerk.
Toen, een aantal jaar geleden was Ezéchiel ergens achter gekomen. Als de pastoor klaar was in de kerk bleef hij nog even en kwam er een paar minuten later een dame van plezier langs.
Ezéchiel verstopte zich achter een muur en zag meneer pastoor en de dame zich uitkleden.
Ezéchiel deed zijn broek omlaag en deed mee.
Hij maakte iets teveel geluid en meneer pastoor en de dame hoorden hem en gingen opzoek en vonden Ezéchiel achter een muur, hij deed de knopen van zijn broek net dicht.
‘Voor een stuiver zal ik niks zeggen’, zei hij.
Meneer pastoor gaf hem een stuiver en Ezéchiel ging lachend naar huis.
Dit ritueel herhaalde zich elke zondag na de kerkdienst. Om zijn mond te houden kreeg Ezéchiel elke zondag zijn ‘zwijg stuiver’.
Vandaag was hij dus weer op weg naar de kerk.

-wordt vervolgd-

Zondagskind

Lente 1722.
Zondagochtend.
Ze voelde de barensweeën. Vlug pakte ze de fles graanjenever en schonk zich wat in. Om de pijn te verminderen.
Ze begon deze ochtend als alle andere: met een glas jenever.
Ze lag op het strobed te wachten tot het kind zich zal aanmelden. De weeën werden heftiger en ze schonk zich nog een glas in.
De dokter kwam er al aan. Hij nam plaats naast het strobed, haar man bleef in de keuken. Met de deur dicht.
Het kind kondigde zich aan. Geen tijd voor nog een jenever maar persen.
Daar kwam het; het zag er anders uit dan anders, ziet de dokter. Als het kind eruit is schrikt hij. Het is niet in orde. Het is misvormd. Er komt nog wat achteraan. Het tweede kind. Wist iemand van een tweede kind? Nee.
Het tweede kind ging net zo moeilijk. Na flink persen kwam het er uit. Het ademt niet en is lijkbleek. Het overleed meteen. Moeder neemt er nog een jenever op, om de ellende te verwerken.
Eén mislukt kind en één dode.

De dokter vertrekt en de man komt uit de keuken. Hij staart naar de vrouw en de 2 nieuwe borelingen. Hij loopt naar de voordeur en gooit de deur open, loopt naar buiten en smijt de deur dicht en loopt naar het café. ‘Zondags kinderen zijn nooit goed’, zei hij.
De dokter neemt het levenloze kind mee. Niemand weet waar de dokter de dode kinderen heen brengt en niemand wil het weten.

De moeder laat het aan het voeteinde liggen, neemt een glas jenever en valt in slaap.
Als de man des huizes thuis komt hoort hij baby-gegil. Hij ziet het kind aan het voeteinde van het bed en het gilt. Hij pakt het op en maakt de vrouw wakker en zet het aan de borst waarop het kind onmiddelijk begint te zuigen.

Lente 1736.
Ezéchiel is 14.
Hij heeft een bochel, loopt mank, is aan één oog blind en hoort slecht. Hij woont met zijn vader in hetzelfde huis als waar hij 14 jaar geleden is geboren. Zijn moeder is 13 jaar geleden overleden. Aan de graanjenever.
Zij kon het niet verwerken dat haar kind een gedrocht is. Ze zoop zich dood. De begrafenis was somber, alleen zijn vader met Ezéchiel op de arm. Ezéchiel kreeg zijn naam van zijn vader, pas na het overlijden van zijn moeder. ‘Ik geef dat gedrocht geen naam’, zei moeder.
In het jaar van zijn geboorte tot de moeder overleed heeft ze hem gedrocht genoemd. Toen zijn vader na de begrafenis weg liep naar huis zei hij: ‘ik noem je Ezéchiel, de kracht van God, omdat je op zondag, de dag van god, bent geboren.

-wordt vervolgd-

Bebloede vinger

Bebloede vinger

 

Ik kwam thuis van mijn werk (9 oktober 1998), het was al donker. Ik wilde het licht in mijn slaapkamer aan doen en steek mijn linker hand het hoekje om, denk dat ik het lichtknopje te pakken had en maak een draaiende beweging.

Die deed zeer.

Ik pakte mijn vinger en voelde nattigheid.

Deed met mijn andere hand en het licht aan en zie erg veel bloed. Ik had mijn vinger in het gat gestoken waar het slot van de deur in hoort en bij het draaien knakte mijn vinger.

Ik deed er keukenpapier op en pakte de gouden gids om te kijken of er een avonddokter aanwezig is. Ik belde rond en rond, kreeg te horen ‘nee alleen spoedgeval’,  nee dit en nee dat. Eén man zei: ‘u klinkt erg vrolijk voor een gewonde’.  Kwam weer bij de meneer van: nee alleen met spoed, terecht, na een kwartier bellen had ik het wel gehad.

Niemand wilde mij helpen.

Ik dacht: ziekenhuis zit hier 2 straten vandaan, ik ga naar de SEH.

Voordat ik met de fiets naar het ziekenhuis ging heb ik er ander keukerolpapier op gedaan en hopla op de fiets naar de SEH.

Daar aangekomen lekte het bloed er al doorheen, de mevrouw aan de balie zei: gaat u maar zitten.

Waarop ik zei: uh ja,als u van rood tapijt houdt.

Nou loop maar door dan, zei ze.

Ik loop naar achter bij de behandelkamers, zie er papier en vervang het.

Na even wachten word ik geholpen, het wordt gehecht.

Ik krijg voor de zekerheid een tetanusinjectie, dat is een stereoinjectie, 2 verpleegkundigen zitten links en rechts van mijn bovenbenen en steken het er tegelijk  met kracht in.

Niet dus!

Links ging goed, rechts niet.

Ze kreeg ‘m er niet in.

‘Doet u aan sport?’ Vroeg ze.

U heeft er spieren.

Met extra kracht kreeg ze ‘m erin.

 

1 maand later ( 9 november 1998) moest ik de 2^e injectie halen, dat kon ook bij de huisarts.

Ik die maand naar de huisarts en de assistente doet ze prik zelf,in dit geval in mijn bovenarm, vlak onder de schouder. Het is net als in het ziekenhuis geen gewone injectie maar één met een korte naald die ze erin rammen, met kracht.

Nou daar ging die…….

……..niet dus.

Ze kreeg ‘m er niet in.

Ik schiet in de lach en zeg; ‘spieren,sorry’.

Met extra kracht is het toch gelukt.

 

De 3^e injectie, 9 mei 1999, ging in 1x goed.

Vrouwen die recht op hun doel afgaan

Ik had het er van de week nog met een vriend over, vrouwen die recht op hun doel afgaan met oogkleppen op. Ze zien wat, sjezen er naar toe en letten niet op wat er tussenin gebeurd.
Nu net dus op de markt, ik zie een vrouw wijzen naar iets op een tafeltje en ze neemt een spurt en boem, tegen mij aan.
Ik kon haar niet meer ontwijken en zij zegt: nou mevrouwtje.
Nou, dit mevrouwtje had dus geen schuld.
Mevrouw had haar oogkleppen op toen ze tegen mij aan botste.
En niet alleen op de markt, ik heb dit elke keer als ik in de stad loop, en altijd vrouwen. Recht op hun doel af: de etalage, de winkel.
En allemaal dezelfde reactie.
Niet hun schuld.
Ik ben gewoon een sta-in-de-weg.

Ik kanker…

Ik kanker dat mijn koffiezetapparaat het niet doet

Ik kanker dat mijn pc het niet doet

Ik kanker dat mijn kurkentrekker de kurk niet uit de fles wijn krijgt

Ik kanker dat de auto het niet doet

Ik kanker dat de pc zo traag opstart

Ik kanker dat het kut is op TV

Ik kanker dat het bier op is

Ik kanker dat mijn foon leeg is

Ik kanker dat de winkel mijn favoriete chips niet heeft

Ik kanker dat mijn fiets een lekke band heeft

Ik kanker dat de radio kut muziek heeft

Ik kanker dat de kaartjes voor het festival uitverkocht zijn

Ik kanker dat de winkel dicht is

Ik kanker dat de bus te laat is

Ik kanker dat ik de trein heb gemist

Ik kanker dat de tram vertraging heeft

Ik kanker dat ik niet meer in mijn ene jurkje kan

Ik kanker dat  er een gat in mijn schoenen zit

Ik kanker dat er een vlieg in mijn huis zit

Ik kanker dat  ik niet in de middeleeuwen leef.

Met Tom naar het strand.

Tom woont in Nijmegen, als hij bij mij op visite komt wil hij naar Scheveningen, naar het strand, weer of geen weer, winter of zomer, Tom wil naar het strand.

Zo ook een warme zomerdag, Tom en ik naar Scheveningen met de bus.

Propvol Scheveningen.

Tom en ik lopen langs het water vanaf de Pier richting Zahara cocktailbar.

Tom vind vrouwen niet zijn ding maar op Scheveningen  liggen topless vrouwen, daar kan Tom niet zo goed tegen.

Hij ziet hangende en heen en weer slingerende uiers en roept om de haverklap ‘getverderrie wat goor zeg’.

Het liefst nog zo dichtbij mogelijk. Dat ze het horen.

OK hij deelt hierbij mijn mening, het is geen prettig gezicht.

Ik heb me rot gelachen om Tom, zo is Tom en daarom mag ik Tom, hij is prettig gestoord.

In Zahara hebben we nog nagelachen, ik om hem en hij om mij.

Gekke Tom.

Protestanten zijn vies

Ik moet een jaar of 13/14 zijn geweest toen ik met mijn vriendin in het buurthuis ging knutselen. Ik was bezig een kaars aan het beplakken en voor mij zitten 2 meisjes die ik niet ken.

Het ene meisje vroeg welk geloof ik heb. Ze zei erachter: ben je katholiek of protestant?

Ik wist toen niet beter dat protestant is, dat je niet gelooft. Dus ik zei: protestant.

Het meisje staat op en schreeuwt dat ik vies ben, dat protestanten vies zijn. Pakt wat spullen van tafel en zegt: hier zat je niet aan hè?

Verbouwereerd keek ik haar aan. Ik reageerde niet eens.

Tot een rel is het niet eens gekomen, niemand reageerde.

Ik meen dat ze later een endje verderop is gaan zitten.

Ik heb haar nooit meer gezien.

Eerste keer brood halen

Ik lees net op twitter dat iemand zijn kind voor het eerst brood laat halen, moest ik meteen aan mijn eerste keer denken.

Wij hadden Zeelenberg op de hoek en daar kochten we brood, nou ja, niet altijd, eigenlijk ging mijn ma naar de bakker maar bij speciale omstandigheden gingen we naar Zeelenberg.

Dus ik met briefje naar Zeelenberg.

Pas in de winkel zie ik wat er op staat, streepjes en tweetjes, huh??? 1 brood? 2 brood? Van elk1? 2?

Met mijn arm vol brood en te weinig geld stond ik bij meneer Zeelenberg aan de kassa, ook hij begreep het briefje niet.

Met afrekenen weet ik niet meer hoe dat is afgelopen maar dat ik teveel had was duidelijk toen mijn moeder op mij reageerde.

‘Ik kan dat niet lezen mam’.

‘Er staat een half brood’.

‘Maar mam, daar staat 1/2’.  (wat er uit zag als 112).

Mijn moeder wijzend naar het streepje: ‘dat is een streepje’.

‘Ja mam, dat lijkt een 1’.

Mijn ma had 2 halfjes nodig, dat haalde ik er later, na naar uitleg van haar handschrift, er pas uit.

Nou ja, we hadden iig genoeg brood.

Haha:)

De werkster van de buurvrouw

Ik kwam vanmiddag thuis en ik vond een briefje tussen de deur en een volle vuilniszak.

De werkster van de buurvrouw had het briefje geplaatst, of ik de wasmachine van de buurvrouw wil leeghalen omdat de buurvrouw op vakantie is.

Binnen aangekomen krijg ik de wasmachinedeur niet open.

Waterkraan uitgedraaid, stroom eraf, nog niks.

Goed, ik kom later terug.

Een uur later bedacht ik me ineens dat er voor de deur, mijn deur, nog een vuilniszak staat die vandaag naar buiten moet.

Laat ik die maar brengen voordat ik het vergeet.

Loodzwaar…

Ik loop toch nog even bij de buuv naar binnen voor de wasmachine, nu kreeg ik de deur wel open, er liggen 2 matjes in en is niet gecentrifugeerd, alles zeiknat en water in de wasmachine.

Lekker klusje.

Matjes eruit gehaald, opgehangen, drupt als een gek, water uit de wasmachine gehaald met een bekertje.

Lekker klusje.

Gelukkig is de buurvrouw op vakantie.

De poes en de kater

Ik had een zwarte poes en de buurvrouw een rode kater. Dat ging goed samen.

De twee waren verliefd, zaten de hele dag naar elkaar te gluren.

Zodra ik thuis kwam uit werk vloog ze de deur uit naar de buurman.

Als ik niet thuis was, lag zij op mijn bed en de kater op het terrastafeltje naar binnen te gluren.

Als zij naar de buurman ging en de buurvrouw was werken, stond zij voor het raam en de kater er achter.

Als ik en de buurvrouw thuis waren hadden we altijd onze voordeuren open, de katten kwamen bij elkaar langs en gingen in de gang naar elkaar gluren.

De mijne lag halverwege de gang en de rode bij de deur.

Of ze zaten in de woonkamer.

Zo ook bij de buurvrouw.

Of samen op vogeljacht.

Ze zijn beide 3 maanden na elkaar gestorven.